‘Pap, is die vis dood?’, vraagt mijn zoontje van vier. ‘Dat
is kip’, zegt mijn man. ‘Oh’, zegt mijn zoontje. ‘Is die kip dood?’ Mijn man
steekt net een stuk van zijn kippenbout in zijn mond en kijkt mij verschrikt
aan. Ik ga er eens goed voor zitten. ‘Eh’, zegt mijn man. Hij heeft zich al dagen
op dit gerecht verheugd. Het is een van zijn favorieten. Hij heeft zelf de
ingrediënten gehaald en ik heb het met liefde voor hem bereid. Zelf ben ik
sinds kort vegetarisch. Niet dat ik dit besproken heb binnen huiselijke kring.
Ik sla gewoon het vlees over en kijk hoe lang ik het vol houd. Meestal niet
lang, want er waren eerdere pogingen. Maar dit keer voelt het anders. Door het
mediteren kom ik tot het gevoel dat ik het echt niet meer wil. Daarom ga ik er
eens goed voor zitten. Ik ben benieuwd hoe hij zich hieruit redt.
‘Ja, die kip is dood’, zegt mijn man. ‘Ahhh, zielig!’, zegt
mijn zoontje uit de grond van zijn hart. Mijn man kijkt beteuterd naar zijn
vork. Ik ben benieuwd of hij zijn kip met net zoveel smaak opeet als daarnet.
Maar hij zet door. ‘Ik eet geen kip meer hoor’, zegt mijn zoontje. Hij graaft
in zijn bord en duikt een stukje kip op. ‘Alleen dit stukje eet ik nog op.’
‘Daarna wil ik geen kip meer eten’, zegt hij. ‘Ja, mama vindt het ook heel
zielig voor die kip’, zeg ik.
Wij wisselen af, dan vlees bij het eten, dan vegetarisch. Zelf eet ik eigenlijk niet meer dan twee keer in de week vlees, dus ik maak ook heel veel gerechten met vlees er apart bij, zodat als je dit wil het kan toevoegen.
BeantwoordenVerwijderen